help

Westernieland. Het is avond aan het worden. Bij gebrek aan het juiste equivalent van ‘lepelen’ mesvork ik mijn min of meer zelfbereide pizza naar binnen. De saus had ik daarstraks met veel aandacht en zorg nagemaakt van een recept van Mariëlle. Een paar champignons op de Albert Heijnbodem, een stukje paprika in snippers, een overgebleven uitje en wat blokjes courgette. Olijfolie erop, in de oven en zo is het toch een hele maaltijd geworden.

Waar wou ik het over hebben? Over verdrinken. Ik realiseer me dat ik een keer bijna verdronken ben. En dat niemand dat opviel. Gewoon, in gezelschap, zwemmend met anderen. Vrolijk spetterend, een beetje keten.

Ik kom erop omdat ik net een column las van Theodor Holman in Het Parool. Theodor wordt wat doof en sluit zichzelf in zichzelf op. Hij schrijft daar voor mij uiterst beeldend over, ik krijg het hier, 250 km verderop en ongetwijfeld een dag of twee later, Spaans benauwd van. Je bewust zijn van je isolement en er in gezelschap toch geen woord aan kunnen geven. En dat opschrijven.

We denken dat verdrinken er uit ziet als in een film: met heftige gebaren en veel geplons en geschreeuw. Het schijnt, zoals zo vaak, dat de werkelijkheid er anders uitziet. Een drenkeling sluit zich af, zoals Theodor, keert zich in zichzelf en gaat kopje onder. Volledig bewust, maar zonder het vermogen er ook maar iets aan te doen. In stilte ook. Veel kinderen schijnen te verdrinken onder handbereik en in het zicht van hun ouders of andere mogelijke redders. Die het niet zien, niet horen, niet begrijpen. Want als er wat aan de hand is, schreeuwt hij toch wel? Spartelt hij toch wel? Nee.

Ik dacht dus aan die keer dat we aan het zwemmen waren, wat familie, en Sjoerd en ik. Buitenwater, te diep om een poot aan de grond te krijgen. De kinderen spetterden mij nat en klommen op mijn schouders. Ik kon het ze niet duidelijk maken. Zwijgend was ik in paniek. Mijn paniek verstijfde me, tot in mijn kaken. Ook toen ik later op de kant stond wezenloos te wezen begreep Sjoerd niet wat er aan de hand was. Nu denk ik: ik verdronk. Het scheelde weinig, ik heb geluk gehad.

Mijn moeder van 91 raakt langzaam haar taal kwijt. Waar we bij zijn kan ze haar woorden niet meer vinden, helpt spreken minder en minder. Ze verstijft. Geen voet meer aan de grond. Ze verdrinkt. Ze realiseert het zich amper. Zwijgend gaat ze kopje onder. Wij zijn de omstanders en zien haar aan. We luisteren naar haar, we spreken met haar. Maar vanwaar komt haar hulp?

Ik sla mijn ogen op en zie de hoge bergen aan,
Waar komt mijn hulp vandaan? – Psalm 121

Reageren is niet mogelijk