gipsen

Gipsen is een werkwoord. Dat betekent dat je het kunt vervoegen: ik gips, jij gipst.

Johan en Herman gipsen. En dat is fijn, dat schiet lekker op. Een hele plaat per keer. Floep, en het plafond zit er in. Nog een keer floep en de wanden zijn afgewerkt. Gegipst. Het ruimt meteen lekker op. Alle draadjes zitten achter het gips. En en passant wordt alles ook even geïsoleerd: dikke steenwoldekens erachter. We komen er warmpjes bij te zitten.

Over het gips komt weer gips. Dat geeft solide wanden en je kunt er tenminste een schroef indraaien. Dubbel gips dus. En een naad komt niet op een naad, ze verspringen. Dus het kiert niet.

Gipsen gebeurt tegenwoordig met een wondermachine: een automatische schroefboor met ingebouwde schroeven. Een soort machinegeweer, maar dan voor gips (‘schroefautomaat met verbeterd neusstuk’, zegt internet). Ik mag even proberen. Ik haal de trekker over. Bzzzz, de schroef zit er in en de volgende schroef staat alweer voor. Dat schiet op!

Het is de bedoeling dat er niet ontgipst wordt. Wat er in zit moet er eigenlijk voorlopig niet meer uit. Dus we controleren alle stroom, ieder lampje, ieder knopje. En zo werken we kamer voor kamer: controleren en dan gipsen. En als het goed is loopt de installateur zo net een stapje voor de gipsers uit. Als ze te hard gaan stoppen ze. Dan plaatsen ze een kozijn of een latei. Maar niets gaat zo snel als gipsen.

Reageren is niet mogelijk