IJzig is de lucht, en wittig. De blaadjes en het gras hebben witte randen. Er ligt ijs op de vijver en het hek is bevroren. Het staal vreet zich aan mijn hand als ik de klink vastpak en probeer te morrelen. Er valt niets te morrelen. Stroef en onwillig schuift de klink omhoog. Voldoende. Witte korrels op het plaveisel verraden de strooiwagen. Ik stel me maar liever niet voor hoe het voelt dat Tammo’s zachte voetkussentjes de bevroren ondergrond raken.
De schapen in het weitje achter ons huis staan bij elkaar onder wat bomen en proberen op hun achterpoten manoeuvrerend de laatste groene blaadjes te pakken te krijgen. Intussen houden ze Tammo en mij goed in de gaten.
Ik gooi een takje voor hem uit. In een poging het te vangen maakt zijn onderlijf een merkwaardige sliding, de achterpoten schieten tussen de voorpoten door en hij vliegt bijna over de kop. Ook hij moet aan de winter wennen.
Inmiddels breekt de zon voorzichtig door de ochtendmist heen. Alle kouds komt in een warme geelrode gloed te staan. Het wordt tijd voor een kopje koffie.
Twee meisjes in de dierenwinkel. Een jaar of 11, denk ik, en groot voor hun leeftijd, zoals meisjes van 11 kunnen zijn. Ze stonden bij de bak met muizen, ratjes en dergelijk grut. ‘O, wat zijn ze lief’, zeiden ze, en synoniemen daarvan. ‘Kijk, die rolt zich op, o, o, o, wat lief.’ ‘Lief hè’, zei ik, om er ook een beetje bij te horen. ‘Op Facebook zag ik een filmpje over een ratje met een kleine knuffelbeer’, ging ik voort. ‘Het ratje sliep en het beertje had een pootje op de neus van het ratje.’ Het leek alsof de meisjes nu werkelijk smolten en eindigden als een plasje op de vloerbedekking. ‘O, wat líéf!’, zeiden ze allebei tegelijk. ‘En ik zag ook een filmpje over een moederpoes die behalve haar kittens ook een jong konijntje opvoedt en zoogt.’ Ze waren niet meer te houden, van enthousiasme en van liefde. Ik wist niet goed hoe ik met goed fatsoen dit gesprekje kon beëindigen. ‘Ja, lief hè’, zei ik nog maar een keer. En ik draaide me om naar de juffrouw van de winkel, die werkeloos toekeek en -luisterde. ‘Ik zoek iets voor de hond, maar dat heeft u geloof ik niet’, zei ik, en ik draaide me intussen naar de deur. De meisjes stonden nog steeds bij de muizenboel. Helemaal verliefd.
Tammo is mij lief. We trekken veel samen op. Wandelen, vergaderen, noem maar op, waar ik ben is hij. Ik weet dan ook vrij goed wanneer hij een streek uithaalt. Dan glipt er iets weg uit mijn ooghoek. Staart nét iets meer omhoog, kopje een beetje schever en de gang er nét iets meer in. Ondeugend, zou je kunnen zeggen. Vanmorgen was er zo’n moment. Ik liep naar de kamer en iets zwart-wits maakte dat het wegkwam. Met buit in de bek. Ja hoor, mijn nieuwste loopschoen! Kennelijk was ik zo duidelijk met mijn ‘nee’ dat hij hem direct liet vallen en, met gebogen hoofd, mij aankeek. Zo’n blik van ‘ik kon er echt niks aan doen, die schoen lag daar zomaar’. Gelukkig bijt Tammo nooit iets kapot, hij sabbelt alleen graag. De schoenen heb ik in de kast gezet. In de gang is te link, dan smokkelt hij ze mee naar buiten. En buiten ben ik toch iets minder de baas…
‘Als Hij bestaat dan houdt Hij niet van kippen.’ Een kop op Volkskrant.nl die mijn aandacht trok. Ik klikte door en begon de betreffende column van Bert Wagendorp te lezen. Na twee zinnen laadde de pagina opnieuw ‘vanwege een probleem’. En kreeg ik hetzelfde artikel voor mijn neus, maar ineens met een andere kop: ‘Ook het virus H5N8 is een schepsel van God.’ Ik las verder en opnieuw begon de pagina opnieuw te laden. Dat gebeurde zo een keer of zes. Toen had de krant er kennelijk genoeg van en verscheen er een melding dat er ‘herhaaldelijk een probleem’ was. Als Zij bestaat dan houdt Zij kennelijk niet van Bert Wagendorp.
Sinds drie dagen grijnst mij een minimarsje aan. Uit de verpakking, dus bewaren is geen optie. Maar opeten voelt toch ook een beetje als verraad. Aan het planteneten enerzijds, aan alle geëxcommuniceerde snoepgoed anderzijds. Weggeven zou een optie kunnen zijn. Al vind ik op straat gaan staan en het eerste kind dat passeert een bloot minimarsje aanbieden vrij risicovol. Weggooien kan. Als ik niet teveel wroeging krijg over wie ik er niet allemaal een plezier mee had kunnen doen. Het besluit uitstellen vind ik weer zo laf. Kortom: life in a nutshell.
Leve de minimars!